Anne-Marie – De roze olifant
Julie
Ik kom ook! Benieuwd naar die roze olifant!
Anne-Marie kijkt naar het bericht van haar beste vriendin. Ze is blij: iedereen van haar klas komt naar haar verjaardagsfeestje. Ergens had ze dat wel verwacht, want ze heeft tegen iedereen gezegd dat ze thuis een roze olifant heeft. En nu wil iedereen die natuurlijk zien.
Ai.
Misschien was dat toch niet zo’n goed idee.
Anne-Marie heeft helemaal geen olifant. En al zeker geen roze. Misschien gaat dat wel opvallen op het feestje. Daar moet ze iets aan doen.
‘Mama, mag ik een olifant?’
Mama kijkt verbaasd op.
‘Waarom?’
‘Gewoon.’
‘Eh, gewoon nee, dan.’
Het was het proberen waard. Wat kan ze nog doen? Ze kan een foto van een roze olifant printen en die ergens ophangen. Misschien kan haar papa een game maken met roze olifanten, die doet immers van alles met computers. Of ze kan een roze olifantenknuffel zoeken. Dan heeft ze niet gelogen.
Maar ze weet nu al dat haar klasgenoten daar niet tevreden mee gaan zijn. Ze heeft een echte olifant nodig. Waar kan ze die krijgen? Ze weet maar één plek.
‘Ik ga nog wat dingen halen voor mijn feestje!’ roept ze naar mama, en voor die kan antwoorden, zit ze al op haar fiets.
In de dierentuin kijkt ze naar de pot roze verf in haar hand. Misschien was één pot toch wat te weinig voor een hele olifant. Ze zal het kleinste exemplaar moeten kiezen.
Anne-Marie wacht geduldig tot een van de verzorgers uit de stallen van de olifanten komt. Snel sluipt ze dichterbij. De verzorger duwt een kruiwagen vol pompoenen voor zich uit en laat de deur achter zich dichtvallen. Anne-Marie is snel. Net voor de deur sluit, glipt ze erdoor.
Wow, het stinkt hier verschrikkelijk. Hoe groter het dier, hoe groter de uitwerpselen. Ze stapt door het donker en botst op iets zachts. Ze steekt haar handen uit. Wat is dat? Het voelt als een grote rubberen bal. En dan voelt ze iets nats op haar gezicht.
‘Jakkes.’
Haar kreet wordt beantwoord met een luid getrompetter. Haar ogen worden groot: het is de kleine olifant, die met zijn slurf over haar hoofd wrijft. Ze stapt verder tot ze in het licht staat. Het olifantje speelt met een bal die aan een koord hangt. Dat brengt haar op een idee.
Anne-Marie pakt de bal en haalt hem van het touw. In de plaats ervan hangt ze de pot verf, waarvan ze het deksel heeft weggenomen. Ze trekt het touw naar boven. De kleine olifant begint te stampvoeten en reikt met zijn slurf naar de pot. Hij kan er net niet bij, Anne-Marie laat hem wat zakken. En bij de volgende poging is het raak. De olifant tikt tegen de pot met zijn slurf en de pot kiept om. Splash! Alle roze verf spettert over de olifant. Gelukt!
Alleen… Het was niet genoeg verf. Het is nu een grijze olifant met roze strepen. Anne-Marie haalt haar schouders op. Goed genoeg, daar zullen haar klasgenoten niet over klagen. Ze wenkt de olifant.
‘Kom maar mee, kleintje.’
De olifant kijkt haar nieuwsgierig aan. Ze vindt het best leuk dat iemand met haar wil spelen en zet een stap naar voren.
‘Wat ben jij van plan?’
Een luide stem buldert door de ruimte. De verzorger staat in de stal en kijkt boos naar Anne-Marie.
‘Ik neem de olifant mee’, mompelt Anne-Marie.
‘Dat zie ik. Waarom?’
Anne-Marie denkt na. Ze moet een heel goed excuus hebben nu. Een verjaardagsfeestje is vast geen goed excuus.
‘Hij is ziek. Kijk maar, hij heeft roze vlekken. Hij moet naar de dierenarts.’
De verzorger bestudeert de olifant nu wat beter.
‘Hola, dat heb ik nog nooit gezien.’
‘Ik weet het, ik neem hem snel mee.’
Anne-Marie trekt aan de olifant, maar de verzorger houdt haar tegen.
‘Dat zal ik wel doen. Wie ben jij eigenlijk?’
Ze is niet van plan hem te vertellen wie ze is. Maar ze wil wel de olifant. Anne-Marie krijgt een idee. Ze tast in haar zak.
‘Ik zal dat wel doen. En dan krijg jij…’
Ze haalt een briefje van vijf euro boven. Oei, is dat alles wat ze bij zich heeft? Dat is vast niet genoeg om de verzorger om te kopen. Maar hij laat haar niet uitpraten.
‘Wat ben je daarmee van plan?’ vraagt hij. ‘Dat is toch geen smeergeld?’
Anne-Marie haalt haar schouders op.
‘Want dan is het in elk geval niet genoeg.’
Maakt hij een grapje of meent hij dat? Anne-Marie neemt geen risico. Ze stopt het briefje weer weg. Ze moet iets anders verzinnen.
‘Natuurlijk is dat geen smeergeld. Ik zocht gewoon mijn badge.’
‘Je badge?’
‘Ja.’
Ane-Marie kijkt koortsachtig in het rond. En dan ziet ze een kast waar kleren van de verzorgers in liggen. Zou ze zoveel geluk hebben? Ze loopt naar de kast en neemt er een vest en een broek uit. Die trekt ze aan. Ze zijn veel te groot, maar dat geeft niet. Anne-Marie voelt in de zakken. Hebbes, er zit nog een badge in.
‘Deze natuurlijk. Sorry, ik ben nog nieuw hier. Maar als je me nu wilt excuseren? Deze olifant heeft dringend hulp nodig!’
De verzorger weet niet meer wat hij moet zeggen. Verbouwereerd laat hij zijn nieuwe collega, of dat denkt hij toch, vertrekken met de olifant. Anne-Marie glundert wanneer ze met de olifant door de dierentuin stapt. Ze denkt nog niet aan het feit dat ze met de olifant door de straten zal moeten lopen. Ze denkt ook nog niet aan de enorme hoeveelheid eten die ze het beest zal moeten geven. En ze denkt al zeker niet aan wie al die olifantendrollen zal moeten opkuisen. Ze denkt maar aan één ding.
Dit wordt het beste verjaardagsfeestje ooit!
Dawa - looksmaak
‘Dawa, heb jij je tanden gepoetst?’
Dawa kijkt op van zijn telefoon. Dat heeft hij nog niet gedaan, maar als hij ja antwoordt, kan hij nog twee minuten langer een spelletje spelen.
‘Ja!’
‘Zeker, hé? Want we hebben gisteren tapa’s gegeten. En daar zat best wat look in!’
Best wat? Dawa heeft het gevoel dat er alleen maar look in zat. Het waren geen gehaktballetjes of patatjes met look, het was look met hier een daar een beetje gehakt of patat. Dat gaat stinken.
Dawa beseft het effect pas als hij in de klas komt. De enorme walm doet zijn klasgenoten verschrikt opkijken. Plots blijft de stank hangen tussen de vier muren.
En iedereen valt flauw.
Wat?
Dawa port in de zij van zijn meester. Die beweegt nauwelijks. Hoe kan iedereen nu flauwvallen van een lookgeur? Plots krijgt hij schrik: hij is de enige die nog rechtstaat, hoe moet hij dat verklaren?
Hij sleurt aan het lichaam van de meester en zet het op zijn stoel. Poeh, die weegt best zwaar. Het hoofd laat hij rusten op de bank. Daarna begint hij aan zijn klasgenoten. Gelukkig zaten sommigen al op hun stoel, maar anderen zijn er weer afgevallen.
Na veel gezwoeg zitten alle kinderen netjes op hun stoel, hun ogen vredig gesloten. En nu?
Terwijl Dawa nadenkt, hoort hij stappen in de gang. Dat is vast de directeur, die komt elke ochtend vragen of er geen afwezigen zijn. Wat moet hij doen? De directeur zal het vast vreemd vinden als de meester niet reageert. Alles opbiechten? Is dat niet wat laat? Hij lijkt wel een moordenaar.
De deurklink gaat naar beneden, snel gaat Dawa op zijn eigen stoel zitten en legt zijn hoofd op de bank. Hij sluit zijn ogen.
Hij hoort de deur opengaan. Het blijft stil.
‘Wat… is… dit?’ mompelt de directeur.
Dawa houdt zich muisstil, terwijl de directeur door de klas stapt. Af en toe blijft hij ergens staan.
‘Hallo? Wakker worden. Wat is hier aan de hand?’
Nu staat hij naast Dawa. Die houdt zijn adem in. Hij voelt hoe het zweet over zijn voorhoofd loopt. Is dat van de schrik of nog van het eten van gisteren?
‘Dawa, je bent wakker!’ zegt de directeur plots. ‘Je beweegt nog.’
Verdorie, hij is betrapt. Langzaam heft Dawa zijn hoofd. Hij houdt zijn mond goed gesloten. Hij kijkt om zich heen en doet alsof hij verbaasd is.
‘Kan je zeggen wat hier is gebeurd?’
Dawa knikt en brengt zijn hand naar zijn mond.
‘We waren dode vis aan het spelen. En iedereen hield zo lang zijn adem in dat ik denk dat ze zijn flauwgevallen.’
Klinkt geloofwaardig, niet? De directeur kijkt in het rond.
‘Zo lang je adem inhouden dat je flauwvalt?’ zegt hij meer tegen zichzelf dan tegen Dawa. ‘Dat geloof ik niet. Het moet iets anders geweest zijn.’
Plots kijkt hij streng naar Dawa.
‘Als je wist wat de oorzaak was, zou je het toch zeggen?’
Dawa krimpt in elkaar. Moet hij echt zeggen dat iedereen door zijn walm in slaap is gevallen? Dat klinkt zo ongeloofwaardig. Iedereen gaat boos op hem zijn.
‘Dawa?’ dringt de directeur aan.
Dawa heeft geen zin om de schuldige te zijn. Hij moet iets anders bedenken. Hij haalt zijn hand weg van zijn mond en glimlacht. Terwijl ademt hij goed uit.
‘Geen idee, meneer de directeur.’
De vieze geur die vrijkomt, vliegt recht in het gezicht van de directeur. Die kijkt even verschrikt naar Dawa en zijgt dan neer op de grond.
Oef, even gered, denkt Dawa. Tegen de tijd dat iedereen bijkomt, weten ze vast niet meer wat er is gebeurd. En dan moet hij gewoon meedoen met de rest.
Maar eerst gaat hij zijn tanden poetsen.