Leugens van leerlingen - Boortmeerbeek

Yelena – de baby-overval

 

Yelena danst met haar ogen dicht. Ze laat de muziek door haar hoofd gaan, het is alsof ze zweeft. Samen met haar vriendinnen schudt ze wild met haar haren.

Wat een feest.

En te bedenken dat ze eerst niet mocht komen van haar mama. Het feest van haar vriendin Febe is elk jaar de party van het jaar, met muziek, chips, snoep en frisdrank. Pure verwennerij. Maar mama vond dat ze te veel huiswerk had voor school. En dan moest ze ook nog eens naar de winkel.

De winkel. Verdorie.

Yelena had al lang terug moeten zijn. Ze loopt naar Febe en bedankt haar met een dikke kus op haar wang.

‘Beste feest ooit!’

‘Dat zei je vorig jaar ook al.’

‘En ik meen het elke keer opnieuw.’

Ze spurt op haar fiets naar huis en komt licht bezweet de keuken in. Mama kijkt haar verbaasd aan.

‘Waar zijn mijn boodschappen?’

Ai.

Yelena wist dat er iets niet klopte in haar plan. Ze had gezegd dat ze wel naar de winkel zou gaan voor mama, omdat ze zo naar het feestje kon. Maar ze is vergeten om de boodschappen ook echt te doen.

‘Jij blijft zo lang weg en dan heb je niet eens boodschappen bij! Dat mag je eens uitleggen.’

Yelena wipt ongemakkelijk van het ene op het andere been. Ze moet iets verzinnen.

‘De winkel was gesloten.’

‘En waarom ben je dan zo lang weggebleven?’

‘Ik ben naar een andere winkel geweest.’

Goed, Yelena, dat verklaart al iets.

‘Oké, waar zijn de boodschappen dan?’

Yelena kijkt naar haar lege handen. Tja, die heeft ze niet gedaan, daar kan ze geen excuus voor verzinnen. Of misschien toch?

‘Ik ben overvallen. Door een baby.’

Een baby?

Ze ziet het verschrikte gezicht van mama. Die grijpt onmiddellijk naar haar telefoon.

‘Hallo, politie? Ik wil een misdrijf aangeven.’

Dit loopt niet goed. Yelena begint te stotteren.

‘Ik bedoel dat ik de baby heb overreden.’

Waarom zegt ze dat nu? Ze maakt het alleen maar erger. Zeker wanneer mama haar woorden herhaalt in de telefoon. De politiemensen denken vast dat ze gek is. Yelena moet ingrijpen.

‘Ik bedoel dat de baby eigenlijk een man was die vermomd was als een baby.’

Dat klinkt al iets geloofwaardiger.

‘En die heeft mij overreden om naar het feest van Febe te gaan.’

‘Overreden?’ vraagt mama.

Yelena knikt heftig.

‘Ken je dat niet? Dat betekent dat hij mij overtuigd heeft. Al is gedwongen een beter woord.’

Mama heeft haar telefoon ondertussen op speaker gezet. De politie luistert mee. Een stem komt vanuit de verte.

‘Dat kan kloppen mevrouw. We hebben meerdere klachten gekregen over een man die zich verkleedt als baby.’

Yelena’s ogen worden groot. Echt?

‘Ik hoop dat jullie hem snel vinden!’ zegt mama.

Ze loopt naar Yelena toe en geeft haar een knuffel.

‘Kindje, toch, wat jij allemaal hebt meegemaakt! Wil je een snoepje?’

Yelena voelt aan haar buik. Die zit nog vol met snoep van het feestje. Maar er is altijd nog een klein plekje.

‘Eentje misschien. Ik wil me ook niet overeten.’

 

 

Febe – Ik spring uit een vliegmasjien

 

Febe kijkt koortsachtig de kring rond. Het is bijna aan haar. Iedereen in de klas moet iets vertellen over de voorbije vakantie. Maar Febe weet helemaal niet wat ze moet vertellen. Ze heeft gewoon een leuke vakantie gehad, veel gespeeld, niets speciaals. Maar al haar klasgenoten hebben blijkbaar wel de tijd van hun leven gehad. Yelena is naar Spanje geweest, Mieke heeft leren paardrijden en Bill heeft een circuskamp gedaan.

‘Febe. Hoe was jouw vakantie?’ vraagt de juf.

‘Ik…’

Ze kijkt de klas rond. Moet ze nu gewoon zeggen dat ze heeft gespeeld? Klinkt dat niet kinderachtig? En dan?

‘Ik ben uit een vliegtuig gesprongen. Alleen. Wel met een parachute natuurlijk.’

Het wordt stil in de klas. Heel wat monden vallen open.

‘Echt?’ zegt de juf. ‘Wauw, wat knap. En ging het goed?’

‘Supergoed. Echt een fluitje van een cent.’

De hele dag krijgt Febe nog vragen over haar sprong. Hoe hoog vloog het vliegtuig? Heeft ze dan echt een vrije val gemaakt? Was ze niet bang? Febe probeert zo goed mogelijk te antwoorden, maar eigenlijk heeft ze geen idee hoe zo’n sprong eraan toe gaat. Maar de anderen natuurlijk ook niet.

Het laatste lesuur van de dag komt de juf met een rood gezicht de klas in. Naast haar loopt een brandweerman.

‘Jongens, meisjes, niet panikeren, maar er is een noodgeval.’

Verschillende kinderen slaken gilletjes en enkele beginnen te wenen, ook al heeft de juf gezegd dat ze rustig moeten blijven.

‘Die berg naast de school blijkt een vulkaan te zijn en die staat op uitbarsten.’

Het gegil wordt harder, sommige kinderen springen onder hun bank.

‘En er is nog iets’, gaat de juf verder. ‘De kat van de directeur zit bovenop die berg en durft niet meer naar beneden.’

Nu zet de brandweerman een stap naar voren.

‘We geraken er echter niet zomaar bij, de rots is te steil. We willen het nu via de lucht proberen, maar al onze parachutisten zijn ziek of met vakantie.’

Juf glundert en legt haar hand op Febes schouder.

‘Maar ik heb gezegd dat wij een dapper meisje in onze klas hebben die dat al heeft gedaan.’

Febe wordt helemaal rood. Wat? Zij? Maar dat was helemaal niet waar!

De brandweerman steekt zijn hand uit.

‘Kom maar mee. Ik leg je alles onderweg wel uit.’

Febe schudt haar hoofd. Ze wil helemaal niet uit een vliegtuig springen. Dat is veel te hoog. En ze weet niet hoe zo’n parachute werkt. Misschien moet ze gewoon de waarheid vertellen.

‘Ik ben niet zo goed neergekomen bij de vorige sprong. Het zal dus niet gaan.’

Maar de brandweerman wil niet luisteren.

‘Je komt daar heel zacht neer. Geen probleem. Kom maar mee.’

Mislukt. Iets anders dan maar.

‘Maar we hebben een toets. Ik kan niet weg.’

‘De toets gaat niet door’, zegt de juf. ‘Als je de kat redt, krijg je tien op tien.’

Febe geeft zich nog niet gewonnen.

‘Een kat? Dat had ik niet goed begrepen. Ik ben allergisch aan katten.’

Daar kunnen ze vast niets tegenin brengen. De brandweerman denkt even na.

‘Ik zorg wel voor een pak dat je helemaal afschermt.’

Zonder nog een nieuw antwoord af te wachten trekt hij Febe mee de klas uit. Ze laat zich leiden naar de brandweerwagen die hen naar het vliegtuig moet brengen. Met haar andere hand pakt ze haar telefoon en stuurt ze een bericht naar Wally.

 

Valschermspringer nodig.

 

Wanneer ze aan het vliegtuig komt, weigert ze om in te stappen.

‘Ik wil eerst mijn pak’, zegt ze.

‘Doe dat maar in het vliegtuig aan.’

Maar Febe kruist haar armen en blijft staan.

‘Eerst het pak of ik ga niet.’

De brandweerman zucht en haalt het pak uit het vliegtuig. Febe kijkt even om zich heen. Ze ziet beweging in de struiken aan de rand van de startbaan.

‘Niet kijken’, zegt ze streng. ‘Ik kleed me daar wel om.’

Zonder een antwoord af te wachten, rent ze naar de struiken. Tot haar grote opluchting zit lieglerares Moppie daar op haar te wachten.

‘Moet ik uit een vliegtuig springen?’ vraagt ze. ‘Dat valt goed mee!’

Febe geeft het pak aan Moppie, die het snel aantrekt. Er is niet meer te zien wie er in zit.

‘Ah, er zitten handschoenen bij’, lacht Moppie. ‘Dat is voor als het geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken!’

Febe moet lachen terwijl Moppie naar het vliegtuig loopt. Al loopt het een beetje mis, op de Little Liars Club kan ze altijd rekenen.

En nu maar hopen dat Moppie op tijd haar parachute opentrekt.