Leugens van leerlingen - Ronse 2022

Wail – De regenboog

 

‘En, Wail’, zegt de juf. ‘Heb jij nog iets leuks meegemaakt dit weekend?’

Wail denkt na. Iets leuks? Helemaal niet. Hij is op zaterdag een hele dag gaan wandelen met zijn ouders en op zondag heeft hij huiswerk gemaakt. Dat kan je niet bepaald een topweekend noemen. Maar hij heeft geen zin om dat aan de juf te vertellen.

‘O, gewoon. Ik ben over een regenboog gaan stappen.’

De hele klas wordt plots stil. Iedereen kijkt hem aan.

‘Over een regenboog?’ vraagt de juf. ‘Een getekende dan?’

Wail schudt zijn hoofd.

‘Nee, hoor. Een echte. Ik was op zoek naar de schat.’

‘En heb je die gevonden?’

‘Nee, het was te ver wandelen.’

Hij geniet van de stomverbaasde blikken die op hem gericht zijn. Het duurt niet lang voor iedereen door elkaar begint te roepen.

‘Ik wil ook op een regenboog stappen!’ roept Yarne. ‘Kan jij ons tonen hoe het moet?’

Hm, dat was ook niet de bedoeling. Geloven ze hem echt? Wail weet niet goed wat hij moet zeggen. Hij haalt zo nonchalant mogelijk zijn schouders op.

‘Dan zullen jullie moeten wachten tot er een nieuwe is.’

Hoe vaak komen regenbogen immers voor? Tegen de tijd dat ze er nog een zien, is iedereen zijn verhaal vast al vergeten.

Maar dat is buiten Yarne gerekend. Het is al drie weken later wanneer die plots uit zijn bank springt en naar het raam loopt. De juf probeert hem tegen te houden, maar hij luistert niet.

‘Kijk, een regenboog! Kom, we gaan erop lopen.’

Alle kinderen stormen naar buiten en laten een verbouwereerde juf achter. Buiten staart iedereen Wail vragend aan.

‘En nu?’

Wail kijkt in het rond.

‘We kunnen niets doen zonder de kabouter’, verzint hij.

‘Kabouter?’

‘Ja, die helpt je om op de regenboog te stappen.’

Regenbogen en kabouters, kan hij echt niets anders verzinnen? Waarom heeft hij in het begin gewoon niet gezegd dat hij een rotweekend achter de rug had?

‘We gaan de kabouter zoeken!’ roept Yarne enthousiast.

De kinderen stuiven uit elkaar en zoeken achter alle struiken en bomen. Maar ze vinden niets. Natuurlijk niet. Maar Wail vreest dat ze zullen blijven aandringen, dus neemt hij alvast zijn voorzorgen. Hij loopt naar de kleuterschool in het gebouw naast dat van hen. Daar ziet hij Wiem, zijn kleine zus, in de klas.

‘Psst, mag Wiem even meekomen?’ vraagt hij aan de kleuterjuf.

Het mag. Wail graait nog snel een puntmuts mee uit de verkleedkoffer en geeft Wiem instructies over wat ze moet doen. Daarna verstopt hij haar achter een bank. Net op tijd, want de kinderen van zijn klas verzamelen zich weer rond hem.

‘We vinden geen kabouter.’

‘Natuurlijk niet’, zegt Wail. ‘Daarvoor moet je eerst de toverspreuk zeggen.’

‘En wat is de toverspreuk?’

‘Die is: wij zijn allemaal dom.’

Wail moet lachen als hij zijn hele klas in koor ‘wij zijn allemaal dom’ hoort zeggen. Meteen daarna verschijnt Wiem als een schattige kabouter. Ze spreekt de leerlingen vermanend toe.

‘Jullie zijn inderdaad allemaal dom. Want alleen kinderen die nog nooit gelogen hebben, kunnen over de regenboog stappen.’

Dat is een domper voor zijn klasgenoten. Er is natuurlijk niemand die nog nooit gelogen heeft. Teleurgesteld druipen ze af en lopen ze weer naar de klas. Wail is stiekem wel trots. Door te liegen denken zijn klasgenoten nu dat hij nog nooit gelogen heeft. Dat moet je maar doen.

 

Lore – Pas de Pad

 

Lore zet haar boekentas zo voorzichtig mogelijk in de gang, iets wat ze normaal nooit doet. Meestal gooit ze die zo ver mogelijk in de hoek van de kamer. Maar nu moet ze wel voorzichtig zijn. Want er zit iets in.

Kwaak.

Ze kijkt om zich heen. Heeft iemand dat gehoord? Gelukkig niet. Ze opent haar boekentas en haalt een glibberige groenbruine pad eruit, die ze heeft gekregen van Manal. Ze streelt hem liefkozend over zijn rug, dit is pas een cool huisdier.

En ze weet wel dat ze geen huisdier mag houden van haar ouders, maar ze kon het toch niet laten. Ze wilde het zo graag.

Kwaak.

‘Wat was dat?’

Lore stopt de pad snel onder haar trui. Net voor mama de gang binnenkomt.

‘O. Dat was mijn maag. Ik heb honger, denk ik.’

‘Dat komt goed uit, want we gaan net eten.’

Mama duwt Lore in de richting van de keuken. Verdorie, de pad zit nog steeds onder haar trui, ze wilde hem eerst op haar kamer gaan zetten. Maar ze durft niet tegen te sputteren, stel je voor dat mama de pad zou zien.

Lores gezicht verbleekt wanneer ze de gevulde borden op de tafel ziet. Spruitjes, jakkes. En voor ze iets kan zeggen, doet mama nog een extra schep op Lores bord.

‘Als je toch zo’n honger hebt, kan je maar beter goed eten!’

Iedereen begint te eten, maar Lore doet helemaal niets. Ze kan niet tegen de geur van die spruitjes, alleen al de gedachte dat ze die zou moeten opeten, doet haar kokhalzen. Ze moet iets verzinnen.

‘Hatsjie!’

Mama kijkt boos op.

‘In je zakdoek niezen, Lore.’

Lore knikt en haalt haar zakdoek boven. Ze doet alsof haar neus kriebelt en niest nog een keer. Ondertussen grabbelt ze met de zakdoek in haar bord en frommelt er alle spruitjes in. Daarna staat ze op en loopt ze naar de vuilnisbak. Zogezegd om haar zakdoek weg te gooien, maar ze kiepert met plezier ook alle spruitjes weg. Tevreden gaat ze weer aan tafel zitten.

Kwaak.

Verdorie, kan die nu niet wat stiller zijn?

‘Wat was dat?’ vraagt mama weer.

Lore denkt na. Als ze weer zegt dat het haar buik is die rommelt, krijgt ze opnieuw een vol bord met spruitjes. Daar heeft ze niet veel zin in.

‘Broer heeft een scheet gelaten’, zegt ze snel.

‘Dat is niet...’ begint haar broer te protesteren.

Kwaak.

‘Zie je wel! Nog één!’ roept Lore.

Mama neemt broer aan een arm en leidt hem de keuken uit. In een andere kamer spreekt ze hem vermanend toe. Lore maakt er gebruik van om de trap op te vluchten en de pad in haar kamer te gaan verstoppen. Daarna gaat ze snel weer terug. Als brave, flink spruitjesetende, geen scheten latende dochter heeft ze minstens nog recht op een dessertje!

 

Dikra – De ontploffing

 

Dikra zeult de gereedschapskist van mama uit de kelder de trap op. Wat weegt die zwaar. In de woonkamer laat ze het gevaarte op de salontafel ploffen. Eens kijken wat er allemaal in zit. Nagels, klemmen, een zaag, een waterpas, een snijmes, een hamer en nog veel andere dingen. Haar mama is er altijd als de kippen bij om een klusje uit te voeren.

Dikra neemt de hamer in haar handen. Ze begrijpt niet wat haar mama daar zo leuk aan vindt. Het ding is zwaar en onhandig, waarom zou je dat boven je hoofd tillen? Maar nu moet het. Ze wil haar ouders verrassen met een fotokader die ze op school heeft gemaakt. En in plaats van die zomaar af te geven, wil ze hem ineens ophangen.

Ze neemt een nagel uit de gereedschapskist en houdt hem tegen de muur. Daarna neemt ze de hamer en tilt hem op. Ze slaat.

Au!

Recht op haar vinger. Ze steekt haar duim in haar mond en probeert de pijn te verbijten. Ze moet voortdoen, want haar ouders kunnen elk moment thuiskomen. Ze slaat nog eens, raak deze keer. Ze ramt zo hard ze kan op de nagel, zodat die goed in de muur steekt. Maar bij de laatste slag verliest ze de grip over het handvat. De hamer floept uit haar handen en vliegt naar achter.

Bam.

Recht in de televisie. Die versplintert met een luide knal.

O o.

Terwijl ze naar de zee van glassplinters staat te kijken, hoort ze de voordeur opengaan. Snel graait ze naar de hamer, stopt die weer in de kist en draagt ze naar de kelder. Daarna gaat ze met een bang hart naar de woonkamer. Daar staan haar ouders met grote ogen te kijken naar de televisie.

‘Wat is hier gebeurd?’ vraagt mama.

Dikra haalt haar schouders op.

‘Dat moet Ibrahim geweest zijn.’

Dat is haar broer. En die is een stuk wilder dan zij. Als er iets misloopt, is hij meestal de schuldige. Dus waarom nu niet?

‘Ibrahim is helemaal niet thuis’, zegt papa.

Juist. Dat is ook waar.

‘Maar deze ochtend wel. Het moet toen zijn gebeurd.’

Met zijn drieën wachten ze in de zetel tot Ibrahim thuis is. Die voelt meteen nattigheid als hij de strenge blikken van zijn ouders ziet.

‘Ik heb het niet gedaan’, zegt hij meteen, ook al weet hij nog niet waarover het gaat.

Dikra krijgt medelijden met haar broer. Nu heeft hij voor een keer echt niets gedaan en nu krijgt hij toch de schuld. Door haar. Ze moet hem helpen.

‘Ik heb onlangs iets gelezen over ontploffende televisies’, zegt ze. ‘Door een foutje in het systeem.’

Mama en papa denken er over na. Als Ibrahim niet thuis was, zou dat wel eens de oorzaak kunnen geweest zijn. Papa zoekt meteen het telefoonnummer op van de winkel waar ze de televisie hebben gekocht.

‘Ze kunnen maar beter snel een nieuwe leveren’, mompelt hij.

Ibrahim kijkt Dikra dankbaar aan. Die bloost. Misschien moet ze maar een foto van haar broer in de fotokader hangen. Om het goed te maken. En hopelijk vraagt niemand zich af hoe ze die nagel in de muur heeft gekregen.