Leugens van leerlingen

Ibrahim – Ruimteschip

 

‘Hè, zusje! Kom eens hier!’

Ibrahim heeft een grote glimlach op zijn gezicht wanneer zijn kleine zus dichterbij trippelt. Ze kijkt nieuwsgierig naar hem op.

‘Moet je nu eens wat weten? Er komt een ruimteschip naar de aarde.’

De ogen van zus worden groot.

‘Een echt ruimteschip?’

‘Jep. Met van die vieze groene wezens in, die de aarde komen veroveren.’

Zus loopt snel weg, bang voor de wezens die op hen af komen. Ibrahim vindt het geweldig om haar allerlei dingen wijs te maken. Laatst heeft hij nog gezegd dat er een olifant door de tuin was gelopen. Terwijl hij gewoon met zijn broer had gevoetbald en twee kruiken had stukgetrapt.

Hij hoort hoe zus naar hun ouders gaat.

‘Mama, papa! Er komt een ruimteschip naar ons.’

‘Echt?’

Mama en papa lachen zich vast een kriek als ze dat horen. Ibrahim wacht op de lachbui. Maar die komt er niet.

‘Ben je daar zeker van?’ vraagt papa.

‘Ja. Ibrahim heeft het gezien.’

‘Dat moeten we aan Tom vertellen’, mompelt mama. ‘Die werkt bij VRT NWS.’

Meent mama dat nu? Het was toch gewoon een grapje? Ibrahim schudt zijn hoofd en doet verder met het spel dat hij aan het spelen was: proppen papier naar zijn vuilnisbak gooien.

Een uur later wordt er gebeld. Ibrahim is zijn spel al een tijdje beu en loopt naar beneden. Wanneer hij de deur opent, wordt hij overvallen door een hele menigte. De voortuin staat vol mensen. Sommigen hebben een microfoon vast, anderen een camera of een fototoestel.

‘Ibrahim!’ roepen ze. ‘Waar zijn de aliens? Wanneer komen ze naar ons? Wat willen ze?’

Ibrahim duwt de deur snel weer toe. Wat was dat?

Hij loopt naar de woonkamer, waar mama en papa voor de televisie zitten. Een ernstige stem becommentarieert beelden van mensen die hun ramen dichttimmeren of proberen te vluchten met de auto.

‘Het is nog niet duidelijk wanneer de ruimtewezens zullen arriveren en wat ze precies verlangen. Maar veel mensen nemen het zekere voor het onzekere en vluchten weg uit hun huis.’

De beelden verdwijnen en maken plaats voor een nieuwe video. Ibrahims mond valt open. Hun eigen huis komt in beeld. De stem gaat verder.

‘De weinige informatie die we hebben, komt van Ibrahim. Maar die weigert voorlopig alle commentaar.’

Ibrahims handen beginnen te trillen. Hij heeft gewoon een grapje gemaakt! Snel loopt hij naar de kamer van zus, die op haar bed zit met een laken over haar hoofd.

‘Wat doe je?’

‘Ik bescherm mezelf tegen de ruimtewezens’, antwoordt zus. ‘Zo kunnen ze me niet zien.’

‘Zus, je moet me helpen.’

‘Maar ik ben hier niet.’

Ibrahim rukt het laken van haar hoofd.

‘Je bent hier wel. Jij kan toch goed knutselen? Knutsel snel een ruimteschip. Dan kunnen we de journalisten afleiden met beelden van dat schip.’

Zus kijkt hem twijfelend aan. Maar dan haalt ze haar schouders op.

‘Oké. Dan heb ik iets te doen tot de ruimtewezens komen.’

Ibrahim neemt haar schouders vast.

‘De ruimtewezens komen niet, hoor.’

‘Daar zou ik toch niet zo zeker van zijn.’

Ibrahim laat zijn zus achter met het knutselgerief. Hij sluipt via de achterdeur naar buiten en gaat via de tuinen naar de straat. De journalisten mogen hem niet zien. Hij rent naar het dorp en koopt kleine bommetjes, vuurwerk en stukken ijzer. Daarna gaat hij ongezien weer zijn huis binnen. Zus is ondertussen klaar met haar ruimteschip. Ibrahim fluit tussen zijn tanden.

‘Wauw. Heel knap. Het lijkt net echt.’

Hij neemt het ruimteschip en kruipt via de zolder naar het dak. Hij legt het ruimteschip op de schoorsteen. Het duurt niet lang voor hij stemmen hoort roepen.

‘Daar is het! Ik zie de aliens!’

‘Het is nog zo klein, het is vast ver weg!’

‘We moeten wachten tot ze er zijn!’

Ibrahim zucht. Hij had gehoopt dat de journalisten weg zouden gaan als ze het ruimteschip hadden gezien. Hij had het ergens anders moeten leggen.

Tijd voor deel twee van zijn plan dan maar. Naast het huis legt hij de stukken ijzer neer. Daarna kruipt hij opnieuw naar het dak en neemt zijn bommetjes mee. Hij steekt ze aan achter het ruimteschip zodat niemand hem ziet.

De knallen klinken luid door de straat. Hij hoort opgewonden kreten van de mensen. Wacht maar, ze hebben nog niet alles gezien. Hij neemt het ruimteschip weg en steekt het vuurwerk af. Heldere kleuren spatten door de lucht. De laatste bommetjes steekt hij aan en gooit ze naar beneden, waar de stukken ijzer liggen. En nu maar hopen dat het werkt.

Ibrahim haast zich naar beneden en kijkt door het raam naar buiten. De menigte heeft zich verzameld rond de stukken ijzer en de smeulende rook van de bommetjes. Op de televisie hoort hij de commentaarstem weer.

‘We krijgen de info binnen dat het ruimteschip is neergestort in een woonwijk. Geen enkele alien heeft de crash overleefd. Ze waren waarschijnlijk erg klein. Wat ze ook van plan waren, het gevaar is geweken.’

Opgelucht ploft Ibrahim in een zetel. Hij speelt met het ruimteschip in zijn handen. Zus komt naast hem zitten.

‘Ibrahim, vertel je nog eens een verhaaltje?’

Ibrahim schudt zijn hoofd.

‘Even niet, zus. Heel even niet.’